In het bos werd ik onlangs overweldigd door de klank van regen. Vanuit volle concentratie en aandacht kon ik de minutieuze details van elk gedruppel waarnemen, alsook de volledige spatiëring, eenheid en ruimtelijkheid van de totaalklank. Door het samenvallen met de klank ervoer ik een fundamentele verbondenheid, tijdloosheid en vormeloosheid. [Hans Beckers, Kunst & Zwalm 2021, catalogus blz. 26]
En als het nu eens veertig dagen en veertig nachten zo bleef regenen. De eerste dag druppelt het oude vrouwtjes in zwarte, slappe jurken. De tweede dag giet het bakstenen. De derde dag dondert het tonnen kots over het marktplein. De vierde dag regent het neukende honden. De vijfde dag regent het de hele dag. De zesde dag beukt het tientonners op het asfalt. De zevende dag pissen we met z'n allen op straat. De achtste dag is de eerste dag. Oude vrouwtjes in zwarte, slappe jurken glibberen over het straatdek. Er gaat het gerucht dat er eentje verdronken is toen ze blatend boven op het dak van een garage kroop. [Anoniem eerste helft 21ste eeuw, blz. 261]