van Bergen, Thé

crox 70, Schilderkunst Hedendaags Belgisch - nov/dec 1997.

crox 159, solo project - december 2005. Schilderijen. Simultaan met het tweede solo project van Jos Van Meerssche (crox 160) en een project van Stef De Brabander in de kubusruimte (crox 161).
Fragment uit een gesprek met Jan Debbaut (Schilderijen, Uitg. Internationaal Cultureel Centrum Antwerpen, 1984):
-JD: Ik meen te weten dat je in het begin van de jaren zeventig sterk onder de indruk kwam van de fundamentele schilderkunst, in het bijzonder van de witte schilderijen van Robert Ryman.
-TvB: Zoals ik al zei was ik zelf op het punt gekomen dat ik besefte dat het proces dat ik had doorgemaakt betekende dat ik een herkenbaar beeld stapsgewijs had afgebroken tot eenvoudige schilderkunstige elementen, waarmee ik dan weer opnieuw een beeld ging opbouwen. -----
-JD: Hoe heb je die verwarring na de kennismaking met Ryman weer vorm gegeven?
-TvB: Ik zocht naar nieuwe mogelijkheden en ben er bewust van uit gegaan dat ik niet wist wat het eindresultaat zou zijn of wat de uiteindelijke bedoeling van het ontstane beeld was. Ik werkte associërend, en experimenteerde met van alles en nog wat. Dingen waarmee ik niets kon beginnen liet ik weg, en andere, die me meer en meer gingen fascineren, begon ik te herhalen. Daardoor kreeg het werk mettertijd een sterk repetitief karakter. Wat de technische kant van de olieverfbehandeling betreft, werkte ik vrij ongecontroleerd, waardoor er een probleem met het materiaal ontstond. Met olieverf kon ik geen kant meer op. Ik stapte dan ook vrij abrupt over op acrylverf, waarbij deze problemen zich niet voordeden. Vooral het minimaal materiaalgebruik dat acrylverf mogelijk maakte ging me in het repeterende werk bevallen. Jarenlang schilderde ik eindeloze series waarbij een element - zeg maar een streepje - steeds weer geconfronteerd werd met een tegenbeweging. Eindeloze variaties van gelaagdheden. Dat soort werk leek daarenboven te vallen in een zekere mode; er was vrij veel belangstelling voor. ----- Nu is ook de volledige concentratie op de handeling van het schilderen zelf komen te liggen. Niet langer het herhalen van toetsen - zoals in het seriële werk - maar grotere gebaren die het hele doek proberen te omspannen. Het beeld dat zo ontstaat krijgt daardoor een grote coherentie qua vorm.
De compositie - die in vroeger werk verloren was gegaan en waardoor ik afbreuk deed aan een van de historische componenten van het klassieke schilderij - is via een andere weg teruggekomen.
Vele overwegingen nu komen tot stand op praktische gronden. Ik laat me leiden door de omstandigheden, want het zijn die die me momenteel boeien. /1984/
'In het midden van de jaren zeventig bevraagt Thé van Bergen het medium schilderkunst in zijn constituerende basiselementen. --- Vanaf het begin van de jaren tachtig verschijnen er elementaire tekens en motieven die zowel logisch voortvloeien uit vormen in de materie als intuïtief gestalte krijgen: een kromme lijn wordt boog of poort en evolueert naar een hoofd (kop) dat later gelokaliseerd wordt in een bootje, enkel gesuggereerd door enkele lijnen. --- in het recente oeuvre () bijna obsessioneel terugkerende motieven zoals: de grijpende of presenterende hand met een druiventros, een vierkant of een tak; het oog van de kat of van de vorser; benen en armen al dan niet geassocieerd met draden of hoepels; het hoofd in de boot.' (Florent Bex; Thé van Bergen - au Paradis; Uitg. MUHKA 2002)